Beschrijving
“Kan het een verdienstelijke daad voor ons zijn om een pistool af te vuren, met de intentie te doden, op een persoon die, bijvoorbeeld, op de markt zijn normale bezigheden doet − een persoon die zo’n vreemdeling voor ons is, dat we niet eens zijn naam kennen en die ook ons niet kent? Is dit godsdienstigheid? Als dit een vrome daad is, dan zijn, wat betreft het verrichten van zulke daden, dieren superieur aan menselijke wezens.”
Aldus een citaat van uit dit boekwerkje dat hazrat Mirza Ghulam Ahmad, de hervormer in de islam voor deze tijd, 22 mei 1900 publiceerde en waarin hij zijn houding tegenover de Britse koloniale heerser duidelijk uiteenzet. Het boek is tegelijkertijd een verhandeling over de islamitische opvatting van djihād en ruimt de bestaande misverstanden over deze opvatting uit de weg. De vragen die vandaag de dag nog steeds in het middelpunt van wereldwijde aandacht staan, beantwoordde hij meer dan honderd jaar geleden al:
− Wat is djihād en waarom werd de islam in zijn vroege geschiedenis gedwongen zichzelf te verdedigen?
− Waarom hebben verkeerde opvattingen over djihād wortel geschoten bij bepaalde moslimgroepen en welke rol hebben moslimgeestelijken en christelijke missionarissen in dit proces gespeeld?
− Is het legitiem voor een moslim om opstandig te zijn tegen een regering die de wet en orde handhaaft en religieuze vrijheid toestaat?
